-
1 sup
v. nippen, lepelen; het avondmaal gebruiken, 's avonds eten, souperen; met kleine teugjes drinken, slurpensup1————————sup2〈werkwoord; supped〉 〈 voornamelijk Schots-Engels〉1 drinken ⇒ nippen, een teug nemen (van)♦voorbeelden: -
2 Scottish
adj. Schots (betr. Schotland/Schotten/Schotse taal of dialect)--------n. de Schotten; Schots (taal/dialect) -
3 Scots
adj. schots, van Schotland--------n. schot, inwoner van Schotland -
4 bonny
-
5 braw
[ bro:, bro:] 〈 voornamelijk Schots-Engels〉2 goedverzorgd/gekleed -
6 ken
n. mannelijke voornaam (afkorting van Kenneth)ken1[ ken] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kennis ⇒ bevattingsvermogen, begrip♦voorbeelden:————————ken2〈werkwoord; kenned; ook kent, kent〉 〈 voornamelijk Schots-Engels〉1 weten2 kennen -
7 lass
n. deerntje, meisje1 meisje ⇒ vriendinnetje, liefje -
8 manse
-
9 Sassenach
n. beledigende term voor Engelsman (Schots gebruik)[ sæsənæk] 〈 Iers-Engels, Schots-Engels; voornamelijk pejoratief〉 -
10 wee
adj. klein; weinig--------n. kleine hoeveelheid; korte tijdwee1♦voorbeelden:II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; alleen enkelvoud〉 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel; kindertaal〉1 plasje♦voorbeelden:1 do (a) wee, have a wee • een plasje plegen/doen————————wee2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈informeel; kindertaal〉1 klein♦voorbeelden:————————wee3, weeweewee〈 werkwoord〉 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel; kindertaal〉 -
11 public
adj. publiekelijk; gemeenschappelijk--------n. publiek; gemeenschappublic1[ publik] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:the public • de mensen, de toeschouwers/toehoorders————————public2〈 publicness〉1 openbaar ⇒ publiek, voor iedereen toegankelijk2 openbaar ⇒ publiek, algemeen bekend♦voorbeelden:〈Brits-Engels; economie〉 public limited company • publieke/openbare naamloze vennootschap, NVin the public domain • in openbaar bezitpublic footpath • voetpad, wandelpadpublic house 〈 Brits-Engels〉 • café, bar, pubpublic speaking • spreken in het openbaarpublic transport • openbaar vervoerpublic utility • nutsbedrijvenpublic figure • bekende figuurpublic relations • (bevordering van de) goede verstandhouding met het publiek, public relationsmake public • openbaar maken, bekendmakenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 algemeen ⇒ gemeenschaps-, nationaal, maatschappelijk2 overheids- ⇒ regerings-, publiek-, staats-♦voorbeelden:public health • volksgezondheidpublic holiday • nationale feestdagpublic interest • het algemeen belangpublic opinion • publieke opinie〈 Brits-Engels〉 public school • particuliere kostschool; 〈 Schots-Engels, Amerikaans-Engels〉 gesubsidieerde lagere schoolpublic service (corporation) • nutsbedrijfpublic spirit • burgerzin, sociale instelling 〈 van iemand〉public works • openbare werken2 public assistance • sociale steun, uitkeringpublic enterprise • staats/overheidsondernemingpublic ownership • staatseigendompublic purse • (de/'s lands) schatkistpublic sector • openbare sectorpublic servant • rijksambtenaarpublic service • rijksdienst -
12 overly
-
13 prove
v. bewijzen; blijken; aantonen; duidelijk maken[ proe:v] 〈 proved, proved [proe:vd]/voornamelijk Amerikaans-Engels, Schots-Engels, literatuur ook proven [proe:vn]〉1 blijken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:prove oneself • zich bewijzen, laten zien wat je waard bent -
14 want
n. wil; gebrek; tekort; armoede; in armoede leven; behoefte--------v. willen, wensen; zijn zonder -; missen; arm zijnwant1[ wont]1 behoefte♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————want2♦voorbeelden:he does not want for anything/wants for nothing • hij heeft niets te kortII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te kort/niet hebben ⇒ missen4 nodig hebben ⇒ vergen, vereisen♦voorbeelden:I want you to do it • ik wil dat jij het doetwant nothing to do with • niets te maken willen hebben metI do not want to do it • ik wil het niet doen5 wanted, experienced mechanic • gevraagd: ervaren monteurwanted by the police (for a crime) • gezocht door de politie (voor een misdaad) -
15 broad
adj. breed; ruim, wijd; globaal--------n. vrouw, meisje (platte taal)broad1[ bro:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 the broad of the back • het achterste, het ondereind van de rug————————broad2〈 broadness〉1 breed(gebouwd) ⇒ uitgestrekt, in de breedte2 ruim(denkend) ⇒ liberaal, vrijzinnig3 gedurfd ⇒ onbekrompen, royaal4 duidelijk ⇒ evident, direct5 grof ⇒ plat, lomp♦voorbeelden:broad bean • tuinboonbroad fields • uitgestrekte veldenbroad shoulders • brede schoudersbroadly speaking • in zijn algemeenheidbroad views • ruime opvattingen, liberale denkbeeldenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 ruim ⇒ globaal, ruw♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский